16e zondag door het jaar
KerkjaarCyclus: C
Intredelied:
701 Hoe lief’lijk, hoe goed735 Zomaar een dak boven wat hoofden
809 Here Jezus, om uw woord
Antwoordpsalm:
P6 16e zondag door het jaar - CAlleluia-vers:
4g Alleluia — Uw woord is een lampBij de bereiding van de gaven:
535 Het brood, het goede brood571 Niet als een storm
Communiezang:
662 God die ons aan elkaar768 Wij reizen rusteloos
Slotlied:
591 Mensen, wij zijn geroepen om te leven
Midden de vakantie spreekt deze zondagsliturgie ons van de gastvrijheid, respectievelijk van Abraham en van Marta. Maar allereerst weten wij dat wijzelf te gast zijn in het huis van de Heer. Onze eerste suggestie bij de intredezang wijst in die richting: Hoe lieflijk, hoe goed is mij, Heer, het huis waar Gij uw naam en eer hebt laten wonen bij de mensen (701). Andere mogelijkheden om de viering te openen vormen 809 Here Jezus, om uw woord (we zullen zoals Maria naar Jezus’ woord luisteren) of 735 Zomaar een dak.
Bij antwoordpsalm 15 stelt het keervers de vraag naar Gods gastvrijheid: “Heer, wie mag te gast zijn in uw tent?”(P 6).
Elke communie is als een bruiloftsfeest: de Heer die zich aan ons schenkt en wij die ons aan elkaar schenken. Deze gedachte wordt versterkt door de bijbelse lezingen vandaag: de Heer die te gast is aan de feesttafel bij Abraham en bij Marta. We zingen daarom het bruiloftslied 662 als communiezang: God die ons aan elkaar als wijn te drinken geeft. Lied 591 Mensen, wij zijn geroepen om te leven grijpt in de derde strofe terug naar de belofte aan Abraham uit de eerste lezing.
Bij antwoordpsalm 15 stelt het keervers de vraag naar Gods gastvrijheid: “Heer, wie mag te gast zijn in uw tent?”(P 6).
Elke communie is als een bruiloftsfeest: de Heer die zich aan ons schenkt en wij die ons aan elkaar schenken. Deze gedachte wordt versterkt door de bijbelse lezingen vandaag: de Heer die te gast is aan de feesttafel bij Abraham en bij Marta. We zingen daarom het bruiloftslied 662 als communiezang: God die ons aan elkaar als wijn te drinken geeft. Lied 591 Mensen, wij zijn geroepen om te leven grijpt in de derde strofe terug naar de belofte aan Abraham uit de eerste lezing.